Geachte heer Bach, In de afgelopen decennia heb ik, bij het bestuderen en bewerken van uw muziek, zoveel vragen verzameld dat ik, zou het mij vergund zijn om eens een middagje met u door te brengen, niet zou weten waar te beginnen.
De negentiende eeuw bracht niet alleen de geboorte van de saxofoon, het geesteskind van de Belgische instrumentenmaker Adolphe Sax, maar ook een nieuw fenomeen: de virtuoos-componist. Exponenten hiervan, Liszt, Chopin, Paganini, later Rachmaninov beïnvloedden elkaar en beïnvloeden musici tot op de dag van vandaag. Ze schreven voornamelijk voor hun eigen instrument, plaatsten zichzelf voor schijnbaar onoverkomelijke moeilijkheden en gaven door die te overwinnen de ontwikkeling van hun instrument een grote impuls.
De saxofoon heeft zich, mede onder invloed van de jazz, ontwikkeld tot een instrument waarop de meest virtuoze muziek speelbaar is, en het verbaast niet dat het instrument juist aan het begin van de 19e eeuw het levenslicht zag. Toch is de bron nog niet uitgeput: de laatste decennia hebben componisten in samenwerking met klassieke saxofonisten een schat aan vernieuwende, veeleisende stukken aan het canon toegevoegd. Daarbij ontstond een scala aan nieuwe speeltechnieken, ontstaan bij de zoektocht naar nieuwe klanken. In mijn bewerkingen van de Paganini-caprices gebruik ik deze technieken in een traditionele, tonale context.
Er bestaan vele bewerkingen van Paganini’s befaamde Opus 1 (gepubliceerd in Milaan in 1820), waaronder die van de eerder genoemden Liszt, Chopin en Rachmaninov. Ook voor blaasinstrumenten bestaan er versies, maar tot mijn verbazing wordt in geen van die arrangementen de simpele techniek van transpositie toegepast. Deze arrangementen klinken vaak onlogisch omdat de vele octaveringen, vooral die van ‘bas’-passages omhoog, de melodie versnipperen. De muziek zelf wijst niet op een groot belang van de gekozen toonsoorten (er ligt geen tonaal plan aan de Caprices ten grondslag), hooguit het belang van veel verschillende toonsoorten. Bovendien verandert die al door de keuze van de saxofoon, een transponerend instrument.
De eerste stap die ik ondernam was dus om een aantal Caprices te transponeren naar een toonsoort die net zo goed bij de saxofoon paste als het origineel bij de viool. Teneinde zo veel mogelijk Paganini’s stemvoering te kunnen handhaven heb ik de meeste Caprices een terts of kwart hoger gezet om de laagste noot op de viool te laten corresponderen met de laagste noot op de saxofoon. Na het arrangeren en instuderen van de overwegend éénstemmige Caprices, de nrs. 1, 2, 3, 5, 10, 12, 15, 16 en 23, exploreerde ik in de nrs. 9, 17, 19, 20 en 21 het aanwenden van de techniek van het zingen en spelen tegelijk. Soms werd de transpositie van een Caprice ingegeven door andere factoren. Zo koos ik in nr. 14 voor de toonsoort B groot (oorspronkelijk Es groot), vanwege de unieke mogelijkheid om de akkoorden als multiphonics te kunnen spelen. Nr. 6, waarvan ik de melodie zing en de begeleiding (in getremoleerde tertsen) speel, moest aangepast worden aan het bereik van mijn stem. Voor de wat lichter getoonzette Caprices koos ik de sopraansaxofoon. Nr. 24 is het stuk waarin alle technieken in één stuk samen kwamen. Het behoort nu tot mijn favorieten.
Er bleven nog caprices over, waarvan ik sommige opzij had geschoven omdat ik ze onbewerkbaar achtte. Ik wilde voorkomen dat de multiphonics of het zingend spelen als een stoplap ging werken om alle dubbelgrepen te kunnen produceren, daar ik ze tot nu toe had kunnen aanwenden als muzikaal onderwerp van de betreffende Caprice. Het belangrijkste criterium bij deze stukken werd dat het eindresultaat een logische compositie moest zijn. In de caprices 4, 7, 22 ben ik een stap verder gegaan in het bewerken en echt op de stoel van de componist gaan zitten. Nrs. 8 en 18 bleven over, omdat die als grondgedachte het tertsenspel hebben. Om de set compleet te maken heb ik die, met nog vrijere hand, toch bewerkt.
Uiteindelijk is er in een tijdsbestek van ongeveer zes jaar een collectie ontstaan van 24 echte saxofoonstukken, waaraan ik nog dagelijks met veel genoegen studeer – en af en toe wat verbeter, natuurlijk.
De noviteiten die Paganini in het begin van de negentiende eeuw ten gehore bracht zijn heden ten dage standaard studiekost voor violisten. Mij heeft de muziek geïnspireerd om de grenzen van mijn instrument op te zoeken. Het is voor de arrangeur in mij de kunst geweest om me net zo vrij te voelen als de meester zelf, en soms af te wijken van wat hij neerschreef teneinde de saxofoon ten volle tot zijn recht te laten komen.
Er zijn veel mensen die mij van nuttig commentaar hebben voorzien op de lange weg naar deze opnames, maar twee van mijn docenten wil ik in het bijzonder bedanken. Saxofonist Claude Delangle, die mij een paar cruciale tips gaf, en violist Rudolf Koelman, zelf begenadigd Paganini-vertolker, die vele uren, zelfs dagen doorbracht met het vanuit vioolperspectief becommentariëren van mijn bewerkingen.
Geachte heer Bach, In de afgelopen decennia heb ik, bij het bestuderen en bewerken van uw muziek, zoveel vragen verzameld dat ik, zou het mij vergund zijn om eens een middagje met u door te brengen, niet zou weten waar te beginnen.
Notes are not tones. My philosophy about tones is that no notation is ever sufficient to describe a tone.
In 2020 werd ik door Kiki Raposo-de Haas, voormalig manager van Calefax, genomineerd voor de Akademie van Kunsten, de kunstpoot van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
I only started teaching when I was 47, following a request by the Royal Conservatoire The Hague. Until then, I had always considered myself too young to teach.
Leven is nutteloos. Het kan verrassend leuk zijn, maar niemand verplicht je ertoe: je kunt het ook niet doen. Hetzelfde geldt voor kunst.
In 2007 zag ik voor het eerst Pixar’s animatiefilm Ratatouille, waarin de Parijse rat Remy er in slaagt om de keuken van een bekroond restaurant over te nemen en succesvol te runnen.
In Calefax wordt veel gediscussieerd. Dat begon al toen we nog maar net op het conservatorium zaten, als gymnasiastenclubje dat zich eigenlijk te goed voelde voor de Hbo-opleiding.
The path to this recording was long, windy and fascinating. It started with the awareness that the cello suites provide exceptional playing material for saxophonists.
De weg naar deze opname was lang, bochtig en interessant. Het begon vanuit het besef dat de suites zulk subliem speelmateriaal vormen voor saxofonisten.
I see an arrangement as a new conception of an older musical idea. Staying true to the original musical message with new instrumental means it should give way to new aspects of the composition.
Ergens in het najaar van 1997 stond ik te plassen in een urinoir. Naast me stond Frans Brüggen te plassen, in een ander urinoir.
Even before I entered conservatory, it was clear there was one composer who stood head and shoulders above the rest: Johann Sebastian Bach.
Nog voordat ik naar het conservatorium werd het mij duidelijk dat er één componist was die boven alle andere verheven was: Johann Sebastian Bach.
De bizarre vermenging van zo’n hyperformeel staatsbezoek met het toch altijd wat slordige Azië, raar hoor.
Calefax beziet de muziekgeschiedenis als het smoelenboek van de grote sociëteit der componisten.
Paganini Plus is the follow-up of Paganini Caprices for Saxophone. This new collection I gathered and arranged in the last few years for performances with Hans Eijsackers.
Paganini Plus is de opvolger van Paganini Caprices voor saxofoon. Deze nieuwe collectie heb ik de afgelopen jaren verzameld en gearrangeerd voor optredens met Hans Eijsackers.
China kan alleen nog maar meevallen. De afgelopen maand heb ik zeker zes boeken gelezen over het land. Het beeld was niet positief.
The nineteenth century not only marks the birth of the saxophone, it also ushered in the unique phenomenon of the virtuoso-composer.
De negentiende eeuw bracht niet alleen de geboorte van de saxofoon, maar ook een nieuw fenomeen: de virtuoos-componist.
Why is it that singing is generally considered more personal than instrumental playing?