Geachte heer Bach, In de afgelopen decennia heb ik, bij het bestuderen en bewerken van uw muziek, zoveel vragen verzameld dat ik, zou het mij vergund zijn om eens een middagje met u door te brengen, niet zou weten waar te beginnen.
In 2007 zag ik voor het eerst Pixar’s animatiefilm Ratatouille, waarin de Parijse rat Remy er in slaagt om de keuken van een bekroond restaurant over te nemen en succesvol te runnen. Deze geliefde en meeslepende familiefilm biedt een gloedvol vormgegeven kijkje in de wereld van de gastronomie, met haar hartstocht voor smaken en smaakcombinaties, de knellende tradities, de dwingende noodzaak om te streven naar experiment en vernieuwing en de kadaverdiscipline die in een restaurantkeuken heerst om tot grote hoogten te stijgen. Het restaurant verliest op een zeker moment zijn sterren en reputatie vanwege de naar de pers uitgelekte aanwezigheid van een rat in de keuken. Maar dan hervindt het, onder Remy’s bezielende leiding, zijn identiteit als hartverwarmende buurtbistro.
Dat het door Ratatouille kwam kan ik niet bewijzen, maar sindsdien lijkt koken sexyer geworden dan ooit: een vloed aan kookboeken, kookprogramma’s, speelfilms over restaurants, zelfs aparte zenders voor koken verschenen en maakten koken hot.
Ik fantaseerde dat er een Ratatouille van de kamermuziek zou komen: een familiefilm waarin de lof werd gezongen over het spelen in kamermuziekverband. Waarin de dominante aantrekkingskracht van symfonische muziek onderuit getrokken werd en afgeschilderd als een perverse hang naar een dictatoriale negentiende-eeuwse aberratie met nog slechts museale waarde. Waarin de ontmoeting van een groep individuen (muzikaal, sociaal en interpersoonlijk) en de complexe structuren die binnen een dergelijke ontmoeting voor uitvoerders én toehoorders voelbaar zijn cinematografisch zichtbaar gemaakt en verheerlijkt werd. Waarna kamermuziekmaken het nieuwe koken werd en er in ieder dorp en elke stad een kamermuziekclub zou komen waar men kamermuziek bedreef of, wanneer dat talent ontbrak, men collectief in verenigingsverband kamermuziekopnamen beluisterde en becommentarieerde en waar men geld bijeen spaarde om gereputeerde ensembles te laten komen opdraven om ze te kunnen beluisteren en bekijken in het best klinkende kerkje of dorpshuis en ze na afloop te kunnen ondervragen en zachtjes aanraken.
Wanneer mijn fantasie het helemaal voor het zeggen had, ja – dan werd een rietkwintet hoofdonderwerp van zo’n film. Een lijzige erudiete fagottist, een vurige klarinettiste, een hoboïst die in zijn vrije tijd graag aan auto’s sleutelt, een goedmoedige basklarinettist met zeilboot en een iets te openhartige en wat overmoedige saxofoniste. Bij elkaar een lekker complex stelletje, dat grote successen afwisselt met enorme interpersoonlijke problemen, dat in een diepe collectieve depressie geraakt om uiteindelijk weer tot elkaar te komen en hun beste en meest diepgaande optreden ooit te geven.
Maar natuurlijk zou Pixar kiezen voor een strijkkwartet.
Ook goed.
In mijn tijd als saxofoonstudent aan het conservatorium van Amsterdam luisterde ik bijna uitsluitend naar klassieke muziek voor snaren. Er was ook wel wat te repareren, want ik ben van huis uit grootgebracht met popmuziek. Hongerig verslond ik het grote pianorepertoire, viool en cello solo, strijkkwartetten en -kwintetten. Alle late kamermuziekwerken voor strijkers van Haydn en Mozart (de vroege vond ik overschat – alsof geniale componisten geen groei mogen doormaken!), de kwintetten van Schubert en Bruckner, de kwartetten van de tweede Weense school, Bartók, Sjostakovitsj, Janáček, Debussy, Ravel, al moet ik toegeven dat ik laatstgenoemd stuk leerde kennen in het verrukkelijke arrangement waarmee het Aurelia Saxofoonkwartet naam maakte. Beethoven vond ik een vervelende dramkont. Ik nam me voor om hem ooit te leren doorgronden (het is er nog niet van gekomen, maar als ik deze biënnale niet aangrijp dan heb ik mijzelf eens goed toe te spreken!).
Net als Remy voelde ik de behoefte om er bij te horen, om één te worden met dat grote repertoire. Ik begon zelf stukken te bewerken voor mijn groep, Calefax Rietkwintet. Van Mozarts kwintet in g klein (KV 516) heb ik misschien wel vier versies gemaakt die ik alle om verschillende redenen weer afkeurde. En terwijl ik verder speurde naar geschikte muziek (kwintetten van Mendelssohn, Dvořak, Griegs Holbergsuite) leerde ik dat strijkers eenvoudigweg hoger in aanzien staan dan blazers – om over de saxofoon, die rioolrat onder de rietinstrumenten, maar te zwijgen. Hedendaagse componisten, waaronder ook Tristan Keuris, bij wie ik een aantal jaar compositie studeerde, stonden te dringen bij de vaderlandse kwartetten om hun geesteskind aan het al zo omvangrijke strijkkwartetcanon te mogen toevoegen.
Ik bezocht concerten van strijkkwartetten, en verbaasde me over de saaiheid. Vooral het podiumgedrag, kennelijk gewenst of verwacht door het publiek, bevreemdde mij: af- en oplopen tussen de stukken, en dan óók nog elke keer applaus verlangen!? Nog gekker was het om te zien dat het baanbrekende en poppy geklede Kronoskwartet zich net zo formeel en afstandelijk gedroeg als hun traditionele collega’s. Het leukste om te zien spelen, vanwege de informele bejegening van het publiek, was het Amerikaanse Turtle Island String Quartet, dat eigen “nummers” speelde, waarbij ik wel steeds dacht: waarom speel je dit met een strijkkwartet en niet met een sappiger (oké – misschien minder verfijnd) geëquipeerde jazzgroep van welke samenstelling dan ook? Om kort te gaan: mijn verering van het strijkkwartet brokkelde langzaam maar zeker af. Het repertoire, ja, dat was van een ongekende kwaliteit en diversiteit, maar waardoor eigenlijk?
Het antwoord ligt, vermoed ik, in de historie. Mozart, Haydn en Beethoven creëerden binnen een paar decennia een onvergelijkelijk mooi en omvangrijk repertoire, dat als een zwaan-kleef-aan werkte op de volgende generaties. En daardoor is het strijkkwartet na het symfonieorkest hét uitdrukkingsmiddel voor iedere zichzelf respecterende componist geworden. Dat is nu al bijna twee eeuwen onveranderd en daarmee mogen we het strijkkwartet feliciteren.
Gezapigheid vormt een gevaar, dat mag duidelijk zijn. Klassieke muziek als kunstvorm heeft het moeilijk; dat geldt ook voor concerten van strijkkwartetten. De torenhoge kwaliteit die in dit veld geboden wordt is geen garantie voor blijvend succes: de diepgang van deze kunstvorm is tevens zijn achilleshiel. Voor strijkkwartetten is het belangrijk om te blijven zoeken naar experiment en vernieuwing, en soms die ivoren toren, waarin wij liefhebbers ze zo graag zien schitteren, even te verlaten. Misschien kan het wel wat persoonlijker en meer aanraakbaar. Laat de sterren en bekroningen even voor wat ze zijn en bied de luisteraar die hartverwarmende auditieve buurtbistro.
Uiteraard weet ik wel dat de strijkkwartetwereld mij niet nodig heeft voor zo’n aanbeveling. Het woord is aan Pixar.
Geachte heer Bach, In de afgelopen decennia heb ik, bij het bestuderen en bewerken van uw muziek, zoveel vragen verzameld dat ik, zou het mij vergund zijn om eens een middagje met u door te brengen, niet zou weten waar te beginnen.
Notes are not tones. My philosophy about tones is that no notation is ever sufficient to describe a tone.
In 2020 werd ik door Kiki Raposo-de Haas, voormalig manager van Calefax, genomineerd voor de Akademie van Kunsten, de kunstpoot van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
I only started teaching when I was 47, following a request by the Royal Conservatoire The Hague. Until then, I had always considered myself too young to teach.
Leven is nutteloos. Het kan verrassend leuk zijn, maar niemand verplicht je ertoe: je kunt het ook niet doen. Hetzelfde geldt voor kunst.
In 2007 zag ik voor het eerst Pixar’s animatiefilm Ratatouille, waarin de Parijse rat Remy er in slaagt om de keuken van een bekroond restaurant over te nemen en succesvol te runnen.
In Calefax wordt veel gediscussieerd. Dat begon al toen we nog maar net op het conservatorium zaten, als gymnasiastenclubje dat zich eigenlijk te goed voelde voor de Hbo-opleiding.
The path to this recording was long, windy and fascinating. It started with the awareness that the cello suites provide exceptional playing material for saxophonists.
De weg naar deze opname was lang, bochtig en interessant. Het begon vanuit het besef dat de suites zulk subliem speelmateriaal vormen voor saxofonisten.
I see an arrangement as a new conception of an older musical idea. Staying true to the original musical message with new instrumental means it should give way to new aspects of the composition.
Ergens in het najaar van 1997 stond ik te plassen in een urinoir. Naast me stond Frans Brüggen te plassen, in een ander urinoir.
Even before I entered conservatory, it was clear there was one composer who stood head and shoulders above the rest: Johann Sebastian Bach.
Nog voordat ik naar het conservatorium werd het mij duidelijk dat er één componist was die boven alle andere verheven was: Johann Sebastian Bach.
De bizarre vermenging van zo’n hyperformeel staatsbezoek met het toch altijd wat slordige Azië, raar hoor.
Calefax beziet de muziekgeschiedenis als het smoelenboek van de grote sociëteit der componisten.
Paganini Plus is the follow-up of Paganini Caprices for Saxophone. This new collection I gathered and arranged in the last few years for performances with Hans Eijsackers.
Paganini Plus is de opvolger van Paganini Caprices voor saxofoon. Deze nieuwe collectie heb ik de afgelopen jaren verzameld en gearrangeerd voor optredens met Hans Eijsackers.
China kan alleen nog maar meevallen. De afgelopen maand heb ik zeker zes boeken gelezen over het land. Het beeld was niet positief.
The nineteenth century not only marks the birth of the saxophone, it also ushered in the unique phenomenon of the virtuoso-composer.
De negentiende eeuw bracht niet alleen de geboorte van de saxofoon, maar ook een nieuw fenomeen: de virtuoos-componist.
Why is it that singing is generally considered more personal than instrumental playing?